Ted Felen


Ted Felen (1931-2016) is geboren en opgegroeid in Nijmegen. Ted studeerde monumentale kunst met de specialisatie ‘glazenier’ aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Arnhem.  Ted Felen schilderde deze kruisweg in de barre winter van 1962/1963. De kruisweg telt - anders dan gewoonlijk - zestien staties. Felen toont in de verschillende kruiswegstaties de menselijkheid van Jezus, vooral in diens ervaring met eenzaamheid, lijden en foltering.

Ted Felen maakte de kruisweg voor de parochiekerk Maria ten Hemelopneming in Nijmegen, gebouwd in 1960. Deze parochiekerk is niet meer in gebruik. De kruisweg heeft daarna een plaats gekregen in de Dominicuskerk, ook in Nijmegen. 

Aan deze kruisweg is in woord en geschrift veel aandacht besteed. In Ted Felen's Kruisweg (2007) uitgegeven door Kemper Conseil Publishing, wordt een totaalbeeld geschetst van de geschiedenis van deze kruisweg en de bespiegelingen die daarover zijn verschenen. De meditatieve teksten bij de staties in het boek zijn van Bas van Iersel (1924-1999) en Edward Schillebeeckx (1914-2009). Zij vormen tezamen een unieke interpretatie van het lijdensverhaal dat Felen zo magistraal heeft uitgebeeld. Met toestemming van de uitgever zijn de foto’s van Paul Bökkerink en de teksten van Bas van Iersel hieronder weergegeven. Dit prachtige boek is te bestellen bij de uitgever: www.kemperconseil.nl/KunstBoeken/Kruisweg.html



Ted Felen | Kruiswegstatie

α DE EERSTE NACHT

In de de kruisweg van Ted Felen komen drie nachten voor. Die brengen ons alle drie met Jezus buiten de stad. De eerste nacht in een tuin met de naam "Getsemane", dat olijfpers betekent. Tot op dit moment was Jezus volgens de evangelieverhalen onverschrokken en met opgeheven hoofd zijn gewelddadige dood tegemoet getreden. Nu voelt hij zich als in een oliemolen volledig uitgeperst. Sommige jongere handschriften vermelden zelfs, dat het zweet in de vorm van bloed uit zijn hoofd op de grond drupt.

Deze eerste nacht is de meest turbulente en zwarte van alle drie. Voor Jezus zelf is het pikdonker. Er is even geen enkel uitzicht meer. Het is zo erg, dat hij zich afzondert van zijn vrienden en in die eenzaamheid ten prooi valt aan wanhoop die hem dreigt te overmeesteren. Zo ligt hij op de grond tussen de olijftakken. Die doen even denken aan de zegswijze over de man die de tak afzaagt waarop hij gezeten is. Het triomfale van de takken waarmee Jezus onder gejuich is binnengehaald in Jeruzalem, is in zijn tegendeel verkeerd. De moed is Jezus volkomen ontzonken. Hij smeekt en bidt om gespaard te blijven, mens geworden doodsangst.

Dat moment is in deze statie vastgelegd. Jezus' blik is verwilderd en wanhopig. De handen graaien in het niets, de voeten voelen nergens meer grond. Hij is in alle opzichten geïsoleerd en alleen, moederziel alleen. En de vader? Die heeft hij wel aangeroepen. Maar terwijl zijn vrienden nog aanspreekbaar zijn, laat zich uit de hemel geen enkele stem horen. Wranger kan nauwelijks.



 Ted Felen | Kruiswegstatie

1 VAN MAN TOT MAN

Twee mannen tegenover elkaar. Één zit, één staat. De rechter zit, de arrestant moet blijven staan, meester en knecht. Verder niemand. De rechter Pilatus heeft ook niemand nodig. Hij wordt in de rug gedekt door het grootste machtsapparaat dat op dat ogenblik bestaat. De arrestant is weerloos en alleen. Zijn vrienden hebben hem in de steek gelaten. Hun voorman Petrus heeft
van de arrestant Jezus gezegd: "Ik ken die man niet". Eén van de anderen heeft hem in handen gespeeld van het arrestatieteam.

Hij staat nu terecht. Terecht? Wat een ironisch woord voor wie gelezen heeft onder welke beschuldiging hij is voorgeleid en wat hij vóór zijn arrestatie heeft gedaan. De rechter heeft op zijn knieën het proces-verbaal liggen en stelt vragen. Uit de antwoorden van de ondervraagde blijkt niets van schuld.

Maar dan dreigt het opgehitste gepeupel in opstand te komen. De macht van de rechter Pilatus blijkt nu niet meer dan een loze façade. Hij zwicht voor de druk en veroordeelt Jezus tot de kruisdood. De arrestant blijft overeind. Hij kijkt de rechter aan met een blik, waarin niets van triomf te lezen staat maar die wel getuigt van een innerlijke zekerheid, die in ieder geval op dit ogenblik onverwoestbaar is. Ze zijn beiden gevangen in een krans van warrige zwarte strepen. De schilder dacht hierbij aan de takken van de doornenkroon, die al klaar liggen voor de soldaten om Jezus tot pseudo-koning te kronen. Mij doen ze denken aan "de strikken van de dood" ( Psalm 18:6) die zich van nu af steeds strakker om Jezus zullen sluiten.



Ted Felen | Kruiswegstatie

2 ONDER HET JUK

Van de vier evangelieverhalen vertelt één dat Jezus zelf het kruis moet dragen naar de plaats van de terechtstelling. Hiermee onderstreept het, dat Jezus wat hem nu te wachten staat ook echt op zich neemt. Uit vele bronnen is bekend, dat de veroordeelde slaven - want de kruisdood werd uitsluitend op slaven toegepast - de dwarsbalk van het kruis eigenhandig naar de plaats van de terechtstelling moesten dragen. Vanwege het gewicht en de vorm kon dat alleen op de rug of de schouders, al dan niet als een juk.

Op deze statie neemt Jezus de dwarsbalk op zijn pijnlijk gewonde rug. Dat roept herinneringen op. Deze smadelijke en pijnlijke terechtstelling was de uiterste consequentie van de dwarse wijze waarop Jezus zich opgesteld had tegen een overheid die hem wilde beletten, sommige regels met voeten te treden, als dat nodig was om goed te doen aan mensen die niet zonder hulp van anderen konden.

Wat in deze statie bijzonder opvalt is, dat het licht er ineens veel helderder is dan op de twee voorgaande. Staat Jezus er mét kruisbalk soms beter voor dan zonder? Een zware last als de kruisbalk kan toch niet licht worden en een hard juk als dit nooit aangenaam? Waar zou dat heldere licht dan op kunnen wijzen? Misschien op de verlichting die iemand ten deel valt bij het innerlijk aanvaarden van wat of hem of haar van buiten af overkomt.



 Ted Felen | Kruiswegstatie

3 EEN GEVALLENE

De evangelieverhalen zijn over de weg die Jezus aflegt naar de plaats van de kruisiging opvallend kort en sober. Johannes bijvoorbeeld  zegt niet meer dan:  "En met het kruis op zijn rug vertrok hij naar de zogeheten schedelplaats, in het Hebreeuws Golgota". Minder kan nauwelijks. De evangelieverhalen roepen Jezus' aanhangers op om hem te volgen op die weg. De christelijke traditie verstond dat op meerdere manieren. De voornaamste is, dat een christen, als de situatie daarom vraagt, bereid is om achter Jezus aan zijn of haar eigen kruis te dragen. Daarnaast heeft men dat ook zó begrepen, dat men met Jezus meeleeft, ook en juist wanneer hij de kruisbalk draagt.

Daarom heeft de verbeelding de weg van Jezus naar de plaats van de terechtstelling gevuld met voorvallen, waarin men aanknopingspunten kan vinden voor de gevoelens van meeleven. De meest opvallende zijn zeker, dat de kruisweg niet minder dan drie staties kent, waarop Jezus onderweg ten val komt. Een gevallene.

Waarom juist zo dikwijls vallen? Zou het kunnen zijn, omdat vallen zo'n oermenselijke ervaring is die vrijwel altijd schrik en pijn met zich meebrengt? Als kleuter en kind hebben wij allemaal heel wat afgehuild omdat wij ons bij een val bezeerd hadden of geschrokken waren. Daarna was vallen uitzonderlijk, maar bezorgde het ons dan ook des te meer overlast, van een gebroken been of heup tot - ik denk aan een pas overleden collega - een fatale schedelbasisfractuur. En dan spreek ik niet eens over de val van Adam en Eva, die - historisch voorval of niet - in elk geval tot op de dag van vandaag herkenbaar blijft in onze genen.

Ieder mens weet dus wel van vallen en van de pijn en paniek die daar veelal bij horen. Op de statie van de eerste val lijkt Jezus niet in paniek. Integendeel, er lijkt minder pijn en angst dan tijdens de eerste nacht in Getsemane. Ook de kleur en de vlakverdeling verwijzen eerder naar overgave dan naar ontsteltenis.



Ted Felen | Kruiswegstatie

4 HET KIND, DE MOEDER

Voor het eerst doet Jezus op deze statie wat het woord "statie" wil zeggen: hij staat stil. En wel voor een ontmoeting. Geen van de evangelieverhalen maakt melding van dit korte oponthoud. Maar klaarblijkelijk kunnen mensen zich niet voorstellen, dat de moeder op dit cruciale ogenblik ontbreekt. En van oudsher wijdt deze statie dan ook aandacht aan de ontmoeting tussen moeder en kind.

Wie als een buitenstaander naar de ontmoeting tussen twee mensen kijkt, kan niet anders dan met de eerste oogbeweging beginnen bij één van de twee. Hier sturen diverse details van de schildering mijn ogen eerst naar Jezus. En bij hem weer eerst naar de ogen en vervolgens naar zijn handen. Ik zie nu pas, dat het kind de handen van de moeder vastpakt en niet omgekeerd. En hoe zacht en vol tederheid doen zijn grote zachte handen dat.

Hetzelfde geldt voor de ogen. Zijn ogen troosten die van de moeder, en niet omgekeerd. Wat wij uit de evangelieverhalen al lang konden weten, wordt hier nog eens onderstreept. De tijd van het bemoederen is reeds lang voorbij. Hier probeert het kind met zijn handen en zijn blik de ongeruste en angstige moeder te bemoedigen. De spanning tussen de twee paar ogen en de tedere ontspanning tussen de twee paar handen is mij genoeg. Ik voel geen neiging om met mijn ogen ook nog eens opnieuw de blik van de moeder te volgen. Vergeleken met die van de vorige en van de volgende statie is de kleur van het licht ingehouden en stil, maar zeker niet somber. Ook troost brengt licht en verlichting, al heeft dát licht niet de uitbundigheid die bij het leven hoort.



Ted Felen | Kruiswegstatie

5 MET TWEEEN ÉÉN

Wie gevallen is voelt en weet zich altijd geholpen wanneer iemand opdaagt, die haar of hem terzijde staat met steun. Drie van de evangelieverhalen voorzien daarin. Eén voorbijganger wordt gedwongen om met zijn boerenknuisten de kruisbalk verder te dragen: "Ze dwongen een voorbijganger, Simon van Cyrene die van zijn akker kwam, de vader van Alexander en Rufus, om zijn kruis te dragen". Ted Felen laat het hier echter niet bij. Hij sluit aan bij latere overleveringen, die ervan gemaakt hebben dat de man Jezus helpt bij het dragen. De man staat Jezus niet terzijde maar loopt achter hem. Samen zetten zij de schouder onder de kruisbalk. Het wordt nu ook de kruisbalk van deze Simon. De statie beeldt tegelijk uit wat Jezus ooit heeft opgedragen aan wie hem wil volgen: "Die dient niet langer zijn eigen zaken te behartigen, maar haar of zijn kruis op te nemen en achter mij aan te gaan". Zo lopen die twee hier de kruisweg. Één en één krijgen samen veel meer voor elkaar dan twee en blijven tegelijk nog altijd één. Kijk zelf maar naar de twee gezichten. Simon lijkt sprekend op Jezus. Hij is alleen nog niet zo afgemat en moe en is nog niet aangetast door pijn en lijden. De takken van de doornenkroon zijn op deze statie dan ook even in aantal en gewicht verminderd, de strikken van de dood een moment losser geworden.



 Ted Felen | Kruiswegstatie

6 HET WARE GEZICHT

Één van de opvallende kenmerken, waardoor de kruisweg van Ted Felen zich onderscheidt van de meeste andere is, dat er slechts weinig staties zijn waarop meer dan één personage is afgebeeld en er niet één is met meer dan twee. Na die met de twee mannen met hun éne kruisbalk, is Jezus hier afgebeeld met een vrouw. De evangelieverhalen kennen haar niet. Het is de legende die haar niet alleen op Jezus' weg heeft gebracht maar haar ook een naam heeft gegeven: Veronica. Een verzonnen naam, samengesteld uit een Latijns (verus = waar) en een Grieks (eikoon = beeld) woord, die tezamen betekenen: ware afbeelding.

Het verhaal ging namelijk - en gaat nog steeds - dat zij onderweg uit medelijden Jezus' gezicht heeft afgedroogd met een doek en dat deze na afloop zijn portret bevatte. De statie legt vast, hoe Veronica het portret "onthult", verrast het gezicht van Jezus opnieuw bekijkt, en vol verbazing constateert hoe treffend de gelijkenis is.

Toch denk ik dat Ted Felen, meer dan de legende over Veronica, de waarheid gediend heeft door op de meeste andere staties Jezus alleen af te beelden. De troost en de verlichting, die de legende hem door Veronica laat geven, horen toch eigenlijk tot het rijk der fabelen, en de zweetdoek met het portret is een vroom verzinsel. Jezus was op de kruisweg een toppunt van verlatenheid en eenzaamheid. En dat verhoogt alle andere pijnen tot in de zoveelste macht.

En het ware gezicht van Jezus? Weten wij dan al niet eeuwen lang, dat wij dat kunnen zien in elk gelaat waarin de ogen van armen, zieken, verdrevenen en andere behoeftigen ons aankijken en in het gezicht van al de anderen die ons nodig hebben?



Ted Felen | Kruiswegstatie

7 RECIDIVE

Als je gevallen bent en weer omhooggekomen, weet je - zeker als het de zoveelste keer is - dat het een illusie is om te verwachten, dat je niet opnieuw zult vallen. Men kan zonder overdrijving zeggen, dat in iedereen wel een recidivist zit, ook al is hij of zij nooit met de rechter in aanraking geweest. Zou dat misschien een reden zijn, waarom de traditie Jezus op de kruisweg opnieuw ten val laat komen? Hoe dat ook zij, vast staat dat een volgende val dikwijls meer pijn doet dan de voorgaande, zeker als ze kort op elkaar volgen. De kleuren van deze statie - van oudsher aangeduid als "de tweede val onder het kruis" - zijn ineens veel intenser en doen mij denken aan een climax van felle pijnscheuten. Het lichtgroen van de vorige staties is naar de buitenkanten geweken en heeft plaats gemaakt voor blauw. De gevallen Jezus is rood van de pijn die door zijn hele lijf lijkt te trekken.

En juist na deze pijnlijke recidive ligt hij daar, volstrekt weerloos, helemaal alleen, de handen machteloos voor zich uit, een en al kwetsuur, totale verlatenheid. Simon van Cyrene zien wij niet meer. Het lijkt, of overeind komen en opstaan en zelfs opgeraapt worden geen zin meer heeft. De doorntakken om hem heen worden dikker en taaier. De strikken van de dood omspannen hem met de minuut sterker en nauwer. Wat wij - doorgaans niet zonder een flinke dosis overdrijving - uitdrukken met de woorden "vergaan van de pijn" is in Jezus - en dat is geen overdrijving - vlees geworden.



Ted Felen | Kruiswegstatie

8 TRANEN OVER J.

Tranen over Johannesburg, tranen over Jeruzalem, tranen over Jezus, ja over wat niet al. Eén van de redenen, waarom de kruisweg geruime tijd in de belangstelling van juist de gewone mensen heeft gestaan, zou wel eens kunnen zijn, dat die zo veel meer ruimte biedt voor gevoelens - en dus ook voor  tranen - dan de geloofswaarheden en - voorschriften die men in de kerk had geleerd . Daar was enige decennia geleden ook veel meer behoefte aan dan nu. Het besef, dat mensen leven in een "tranendal" was toen vrij algemeen, terwijl de levenswijze van vandaag, nu zoveel pijn, ziekte en lijden is bezworen, voor velen eerder gericht is op het "pluk de dag".

Deze statie is een van de weinige die op een evangelieverhaal gebaseerd is: "Een grote massa mensen volgde hem, waaronder vrouwen die om hem rouwden en treurden". Net als velen vóór hem bekijkt Ted Felen deze tranen met wantrouwen. Men denkt dan aan de krokodillentranen van betaalde "klaagvrouwen". Ik heb daar mijn twijfels bij, al was het maar omdat dit verhaal is overgeleverd door Lucas, die aan vrouwen in zijn verhaal opvallend positieve rollen heeft toebedeeld.

Maar echte tranen of niet, Jezus wijst deze dochters van Jeruzalem er op, dat ze beter kunnen rouwen over zichzelf, hun kinderen en hun stad. Als Lucas zijn evangelieverhaal schrijft, is de tempel van Jeruzalem en een groot deel van de stad intussen met de grond gelijkgemaakt, en zijn daar heel wat tranen gestort. En daar is het niet bij gebleven. De uitdrukking van Winston Churchill  "zweet, bloed en tranen" zijn klassiek geworden van wat wij mensen onszelf en elkaar aandoen.



Ted Felen | Kruiswegstatie

9 ALS EEN WORM

De vrouwen en de massa zijn weer zo ver weg, dat wij ze niet meer zien. Jezus is opnieuw moederziel alleen. Voor de derde keer gevallen. Het houdt niet op. Integendeel, het wordt elke keer erger. Het rode vuur van de pijn gloeit aan de buitenkant minder fel maar van binnen des te intenser. De strikken van de dood zijn intussen echte valstrikken geworden. Ze hebben Jezus ten val gebracht en houden hem tegelijk vast in een schrijnende en verstikkende omhelzing. Zo ligt hij daar, de ogen al gesloten als was er geen sprake meer van opstaan.

Wij kunnen aannemen, dat zijn hoofd zo vol is van pijnsignalen, dat er geen plaats meer is voor treffende woorden uit de Schriften, of die nu passen bij dit gruwelijk ogenblik of juist uitzicht bieden op uitkomst. Want beide heeft Jezus vroeger horen voorlezen en soms ook zelf voorgelezen in de synagoge. Maar wat hijzelf niet kon, kunnen wij wel. Dan lezen wij in Jesaja: "Mijn rug heb ik voorgehouden aan die mij wilden slaan, mijn wangen aan hen die mij de baard uitrukten". En in de psalmen, die Jezus even dierbaar waren als de schrijvers van de evangelieverhalen en die ook Ted Felen voor de geest moet hebben gestaan toen hij dit schilderde: "Ik ben een worm, niet meer in tel, veracht door het volk, verguisd door de mensen; iedereen die mij ziet lacht en spot met mij". Zo ligt hij hier.



 Ted Felen | Kruiswegstatie

10 ONTKLEED

Bij deze statie sta ik ineens op een andere manier stil dan bij de vorige. Ik voel mij enigszins overvallen en ontregeld. Coloriet en atmosfeer zijn ingrijpend gewijzigd. Ze komen dichter bij de vroegere staties dan bij de drie voorgaande. In die vroegere staties was Jezus in gezelschap van mensen die zich om hem bekommeren: zijn moeder, Simon van Cyrene, Veronica. En straks bij de kruisafname wordt die lijn doorgetrokken. Is de ontstellende eenzaamheid van de andere staties hier dan wellicht ook weer een ogenblik opgeheven?

Jezus heeft hier inderdaad gezelschap. Op het eerste gezicht van de man - een soldaat? een beul? - die hem zo juist ontkleed heeft. Ik meen een klein stukje van Jezus' rode kleed in zijn hand te zien. Maar de man ziet er niet agressief uit, hij buigt zijn hoofd in een zekere deemoed. Zou het misschien Simon zijn, die Jezus geholpen heeft bij het uitkleden? Jezus zelf staat daar, ontdaan van zijn kleren met nauwelijks meer aan dan de doornenkroon. Zijn houding maakt een enigszins wankele en onzekere indruk, en zijn ogen vertonen een zekere gelatenheid. Anderzijds straalt hij in zijn naaktheid en kwetsbaarheid toch ook en onmiskenbaar een zekere waardigheid uit. De houding van zijn handen verhoogt die waardigheid.

Hoe langer ik kijk, hoe meer vraagtekens ik krijg. Met als voornaamste vraag: wie is die man die daar bij Jezus staat en wat doet hij nu eigenlijk precies? Ben ik het zelf, aan wie even een blik gegund wordt op de echte Jezus? Of staat daar Ted Felen, die mij als schilder Jezus laat zien, zoals hij was en is?

Tenslotte denk ik: hij is dat allemaal tegelijk. Maar dan samengevat in een personage van de kruisiging, waarvan de evangelieverhalen  pas melding maken als Jezus de geest heeft gegeven: de Romeinse centurio die zijn ogen de kost heeft gegeven en die op het einde verbaasd uitroept: “Waarachtig, deze man was Gods zoon”. En dan staat de man voor iedereen die de kruisweg bidt of hem nadenkend of meevoelend in zich opneemt.



 Ted Felen | Kruiswegstatie

11 AAN HET KRUIS

"Aan het kruis met hem!" Dat had het gepeupel staan brullen bij Pilatus. De rode mantel, waar de soldaten straks om gaan dobbelen, Is Jezus als het ware afgestroopt. Zo ligt hij daar nu, ontkleed en welhaast ontvleesd, een mens geworden blauwe plek. De blauwe kleur is zo hard, dat ze geen gevoelens van zacht meeleven of van tederheid toelaat, laat staan mooie gedachten en toepasselijke woorden. De grote expressieve handen, die op de voorgaande staties zo veel tot uitdrukking brachten, zijn weg. Ze vallen buiten de schildering. Jezus is onthand maar in een veel diepere zin dan dit woord zeggen kan. Het lijf van Jezus is van binnen en van buiten niets anders meer dan een bundel pijnscheuten in zich samentrekkende en zich telkens weer ontspannende spastische spierbundels. De zenuwen zijn niet langer in staat hun signalen ordelijk tussen de hersens en de organen heen en weer te sturen. Er is enkel paniek.

Alle woorden schieten hier te kort en ook in je gedachten en gevoelens ontstaat er een soort kortsluiting. Wij horen Jezus nog net de ontstellende woorden uitspreken, die ook weer uit Psalm 22 komen: "Mijn God, mijn God, waarom heb je mij verlaten?" Nu schieten niet enkel de woorden tekort. Ook het vermogen om woorden tot zinnen aan elkaar te voegen begeeft het. Het taalsysteem zelf stort in. De chaos heeft de macht overgenomen.



Ted Felen | Kruiswegstatie

12 TRONING

De laatste woorden van de gekruisigde Jezus in het evangelie van Johannes luiden: "Het is volbracht". Wat hij als zijn opdracht beschouwde is nu volledig ten uitvoer gebracht. In zijn doen en laten is hij een teken geweest van wat God voor ogen heeft met de samenleving. En met woorden heeft hij dit onvermoeibaar toegelicht. Mensen die dit niet aanstond of die zich verzetten tegen de manier waarop hij dat deed, heeft hij resoluut weerstaan. De daaruit voortvloeiende conflicten en het nog altijd heersende recht van de sterken hebben hem aan het kruis gebracht.

Johannes ziet dit kruis echter behalve als een martelwerktuig ook als een troon. Zijn verhaal vertelt, hoe Pilatus Jezus twee keer aan het gepeupel heeft getoond, getooid met de kroon van doorntakken en met een purperen koningsmantel om de schouders. De tweede keer met de wellicht ironische maar desalniettemin juiste mededeling: "Kijk, uw koning".

Zo heeft Ted Felen Jezus afgebeeld na zijn kruisiging. Ook hij ziet het kruis als een troon. En de kruisiging is dan tegelijk een troonsbestijging. De gekruisigde Jezus is geen verliezer, maar dé overwinnaar. De mantel van pijn van de voorgaande staties is door de schilder getransformeerd in een koningsmantel. Die hangt hier achter hem, met in het midden reeds het begin van de lichtende gloed van het morgenrood dat zich aan de verre einder aandient.



Ted Felen | Kruiswegstatie

13 DE MOEDER, DE ZOON

Ted Felen heeft een piëta in optima forma geschilderd. De moeder met "haar grote jongen" op schoot, de schoot waar hij lang geleden als kleuter ook regelmatig op gezeten heeft. Op schoot? Nee, een schilder kan uitbeelden wat een beeldhouwer niet of nauwelijks kan. De moeder heeft haar jongen niet echt op schoot. Het kind, de zoon, de man is veeleer teruggekeerd in haar moederschoot en rust daar, voor het oog onbeschadigd, een gerijpt en ongeschonden embryo van ontroerende schoonheid en vol belofte.

Maar hij rust er niet echt. Integendeel, hoe dood hij ook is, er is desalniettemin duidelijk een wederzijdse en blijvende genegenheid zichtbaar. Zo moeder, zo zoon. Zij wendt zich naar hem, vol verdriet. Zijn dode lichaam welft zich naar haar toe. Beiden hebben de ogen gesloten. Wat zij zien, zien ze niet met de ogen, maar van binnen, met het hart. Het blauw van Maria's mantel en sluier is niet het lichtblauw waarmee schilders haar van oudsher uitbeelden in de christelijke traditie, maar het donkere blauw, dat op de twee voorgaande staties haar zoon kenmerkte. Zo zoon, zo moeder.



Ted Felen | Kruiswegstatie

14 DE TWEEDE EN DE DERDE NACHT

De eerste nacht is - althans voor Jezus - een nacht geweest van onrust en slapeloosheid. De tweede nacht volgt op de avond, waarop een zekere Jozef in haast de begrafenis van Jezus heeft voltrokken en het lichaam heeft bijgezet in een van de grafkamers van een nieuw graf. Dat had hij voor zijn familie in de rots laten uithouwen, maar heeft er nu haastig Jezus in begraven. Deze tweede nacht is een nacht van de diepst mogelijke rust. Ook van een ongewoon lange rust. Want die nacht is de nacht van de sabbat. En daarop volgt dan weer de sabbat zelf, de zevende dag, waarop volgens Genesis God zichzelf rust heeft gegund na het scheppingswerk voltooid te hebben. En na die sabbat is er weer een nacht, de derde nacht.

Nu ook zijn werk volbracht is, lijkt Jezus aan deze goddelijke rust deel te hebben. Hij ligt gewikkeld in een lange linnen doek, zoals vroeger zijn vriend Lazarus, toen die aan een dodelijke ziekte was bezweken. Hij straalt een eindeloze rust uit. De schildering lijkt te suggereren, dat alles nu weer op zijn plaats is, de chaos bedwongen. De dode Jezus heeft de ogen uiteraard gesloten. Toch heb je het gevoel, dat hij - net als God op het einde van elke scheppingsdag - nog eens teruggekeken heeft en gezien , dat het zo goed is.

De voeten, die zoveel kilometers hebben afgelegd om de boodschap te brengen van redding en heil, en om mensen ook metterdaad van dienst te zijn, steken uit de windsels. De handen daarentegen niet. Soms heeft hij daarmee moeten slaan. Maar met die lieve, grote handen heeft hij vooral mensen genezen en doen opstaan en kinderen op zijn schoot gezet en ze geaaid. Daarmee heeft hij op weg naar de kruisiging de handen van zijn moeder nog vastgepakt en haar getroost en geliefkoosd. Nu zijn ze ingezwachteld. Ze rusten ook. Maar ze kunnen het niet laten om met onweerstaanbare kracht door de strakke, dikke doeken heen kracht uit te stralen, en ze verwijzen behalve naar rust en weerloosheid ook naar de meest volstrekte overgave waar een mens aan toe kan komen.



Ted Felen | Kruiswegstatie

UITGEBROKEN

Ik schrijf dit op een van mijn laatste morgens terwijl de klok zes uur wijst. Ik heb zojuist de gordijnen opengetrokken van mijn zieken- huiskamer en word verrast door een uitzonderlijke explosie van morgenrood. Nu deze zin is neergeschreven, ziet de hemel er intussen weer gewoon en kleurloos uit. Maar die eruptie van enkele seconden is precies wat de laatste statie van deze uitzonderlijke kruisweg mij te zien geeft.

De sabbat heeft een einde genomen op het moment dat de Avondster aan de hemel verscheen. De evangelieverhalen doen er toch nog het zwijgen toe. Ze gaan pas verder als de zon is opgegaan. Enkele vrouwen willen Jezus' lichaam alsnog gaan verzorgen. Ze zijn echter ondanks het vroege uur te laat en vinden het graf geopend. In de grafopening zien ze een jongen die hun zegt, dat Jezus er niet meer is. Wat zich daarvóór precies heeft afgespeeld is door niemand gezien en in geen van de evangelieverhalen beschreven. Maar wat onzienbaar was, ziet Ted Felen nog steeds met zijn schildersoog. Inderdaad: een onvoorstelbare explosie van licht, kleur en leven. Jezus breekt uit de gevangenis van het goedbedoelde graf. Alle donkerte en duisternis laat hij achter zich. De doorntakken of de strikken van de dood of wat het ook is vallen uit elkaar. Niets kan hem meer vasthouden, zelfs niet de uitzonderlijk zware steen die voor de grafdeur gerold was.

Jezus' handen staan open naar boven, naar het huis van de vader waar hij naar terugkeert om er voor de zijnen een plaats te bereiden. Zijn linkerhand draagt het litteken van het gat waar de spijker heeft gezeten. Oude wonden en littekens zijn de decoraties die je oploopt van het leven, het bewijs dat je er niet voor niets geweest bent.

Met uitzondering van de donkere grafkamer waar hij uitbreekt, is alles licht en wit en goud wat er blinkt. Er is enkel vrijheid, blijheid en uitzinnige vreugde. Want niet alleen voor Jezus' graf geldt, dat het geen laatste rustplaats meer is, maar een doorgangshuis is geworden. Alle graven zullen opengebroken worden. Niet door boeven die schatten zoeken als in de graven van de Egyptische farao's, maar door de Ene, de Eeuwige, die beloofd heeft dat hij ons niet overlaat aan het dodenrijk!

Bas van Iersel, Hemelvaart, 1999